We moeten dóór
‘We moeten dóór.’
Die woorden vinden bij mij regelmatig hun weg naar buiten. Vaak als grapje, maar nog vaker bloedserieus. Doorgaan, niet bij de pakken neerzitten, schouders eronder en gaan met de banaan. De boel niet laten vertragen door stormen van emoties of andere ongelukkigheden. Dus jank ik vooral in mijn vrije tijd en ga ik verder ‘gewoon’ door met het leven.
Toppie, toch?
Een potje aanpakken is mijn specialiteit en op zich niet zo verkeerd, maar het helpt mijn emotionele welzijn niet altijd. Dan geef ik mezelf wél de ruimte om alles te voelen wat ik moet voelen, maar níét om mijn leven daardoor ook maar enigszins te laten beïnvloeden. ‘s Avonds een potje janken op de bank: prima! Een hele werkdag opofferen om een potje te janken: WHUT?! Hell no! We moeten tenslotte dóór!
Misschien is het mijn can do-mentaliteit, maar waarschijnlijk is het ook vooral een diepere angst om weer voor langere tijd in de put te raken. Dat teveel ruimte voor teveel donker en teveel ‘vertraging’ kan zorgen. Dat als ik die emoties ook maar één vinger geef, ze meteen mijn hele hand vastgrijpen.
De laatste dagen mag ik gelukkig ervaren dat het allemaal niet zo zwart-wit is met die emoties. Dat ik verdriet of rouw kan voelen en daar al vrij snel ook weer de schoonheid van in kan zien. Dat ik binnen een etmaal door een achtbaan van emoties kan vliegen en dat dat eigenlijk gewoon bij het mens-zijn hoort. Dat het heel normaal is om daar af en toe je werkafspraak, borrelavond of sportles voor af te zeggen. Dat je dan niet meteen in een put verdwijnt. En: dat het heel helend is om alles gewoon bij je goede vrienden over de schutting te flikkeren, ook al heb je nog niet precies ontrafeld wat het is dat je voelt.
Vanochtend fietste ik door het staartje van ‘Storm Isha’ en bedacht ik me dat ik mijn eigen storm misschien eens wat vaker een naam zou moeten geven. Misschien voelt ze zich dan iets meer welkom. En misschien kan ik haar dan iets meer ruimte geven terwijl ze zachtjes voorbij raast.